HOORN – 1 april is het precies 20 jaar geleden dat het Museum van de Twintigste Eeuw haar deuren opende. Het museum begon toentertijd op de Hoornse Bierkade en is inmiddels al een aantal jaar gevestigd op het prachtige Oostereiland. ‘Een museum begin je niet zomaar, er ging natuurlijk een paar jaar voorbereiding aan de opening vooraf. Begin jaren negentig dachten wij: er is nog nooit zoveel gebeurd en veranderd als in de twintigste eeuw, hier moeten we iets mee doen,’ vertelt directeur Hans Stuijfbergen, die tevens een van de oprichters van het museum is, aan de redactie van Westfriese Zaken. ‘De meeste musea die beginnen zijn al in het bezit van een collectie voordat ze starten. Dit ging bij ons andersom. Wij hadden het idee voor een museum over de twintigste eeuw, maar nog geen collectie. Uiteindelijk kwamen we in contact met een verzamelaar die een grote collectie in zijn bezit had. Wij mochten deze collectie lenen. In de loop der jaren hebben we steeds meer spullen aan onze eigen collectie toegevoegd en deze is dan ook enorm gegroeid.’ Op alle vlakken gegroeid ‘In de afgelopen jaren is het museum op alle vlakken gegroeid. Zowel de kwaliteit, het aantal bezoekers, de grootte en de collectie zijn gegroeid. Als ik foto’s terug zie van de beginperiode en deze vergelijk met het museum nu, zie ik duidelijk verschil in de kwaliteit. Dit merk je ook aan de reacties van de bezoekers, welke erg goed zijn.’ ‘Wij blijven liever in Hoorn’ Het museum trekt op dit moment zon 40.000 bezoekers per jaar. Een behoorlijke prestatie voor een stad als Hoorn meent Hans. ‘Veel mensen die onder Amsterdam wonen vinden Hoorn al snel “ver weg”. Onze bezoekers komen uit een straal van 100km, waarvan een groot gedeelte het IJsselmeer beslaat. Wellicht dat we in een stad als Utrecht meer bezoekers zouden trekken. Wij zouden ons daar ook kunnen vestigen omdat ons concept niet regionaal gebonden is, maar we blijven liever in Hoorn. Volgens Hans is het museum namelijk een waardevolle toevoeging aan de stad. ‘Hoorn is de afgelopen jaren een aantal musea rijker en daardoor nog aantrekkelijker voor toeristen. Het is een mooie stad met prachtige havens en monumenten maar er moet ook écht iets te doen zijn. Hier dragen wij graag aan bij. Daar komt nog bij dat ik zelf geboren en getogen Horinees ben, dus binding heb met de stad én het fijn vind om vlakbij mijn werk te wonen,’ vertelt Hans lachend. Enorme uitdaging De verhuizing naar het Oostereiland vond Hans een enorme uitdaging. ‘Je kunt je voorstellen dat een heel museum verhuizen ontzettend spannend is. We hebben hard gewerkt en het grootste gedeelte van de klus met onze eigen mensen geklaard. In het begin twijfelde sommige of het museum wel net zo gezellig zo worden als in het oude pand, maar inmiddels is iedereen ervan overtuigd dat het op het Oostereiland volledig tot zijn recht komt.’ Runnen als een bedrijf Het museum is een stichting maar de directeur runt het graag als een bedrijf. ‘We zijn ontzettend blij met de subsidies die wij van de gemeente krijgen, maar willen hier zo min mogelijk afhankelijk van zijn. We willen onszelf redden en zoveel mogelijk onze eigen inkomsten genereren. Deze genereren we onder andere uit de entreekaartjes, maar ook uit de verkopen in de museumwinkel en bijhorende webwinkel.’ Respons van bezoekers het leukst Hans geniet ontzettend van zijn werk als museumdirecteur. ‘Het werk is enorm afwisselend. Elke keer heb je weer te maken met nieuwe mensen, collecties en instanties. Na al die jaren is nog steeds de positieve respons van de bezoekers het leukst, dan weet je waar je het allemaal voor doet.’